Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (Bas Lubberhuizen, 2000) en 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (Verloren, 2020). Onlangs verscheen zijn derde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 22 november 2023
‘De eilanden’ van Albert Alberts. Postkoloniaal of post-koloniaal?

Postkoloniale inzichten in de Nederlandse literatuurwetenschap zijn niet hetzelfde als post-koloniale inzichten in het algemeen. Het lijkt een semantische discussie maar dat is het geenszins. Dit besefte ik pas toen ik najaar 2021 kennismaakte met het werk van A. Alberts en mij ging verdiepen in de postkoloniale stroming binnen de literatuurwetenschap. De postkoloniale spiegel was toen net verschenen. Daarin staat een uitstekende bijdrage van Coen van ‘t Veer over Alberts. Zo begon ik aan de verhalenbundel De eilanden. Ik slaagde erin de editie ervan uit de Witte Olifant-reeks op de kop te tikken. Uit die reeks had ik al het prachtige Het laatste huis van de wereld van Beb Vuyk in de kast staan. Zij had een unieke stijl en ze is volstrekt ten onrechte als schrijfster in de vergetelheid geraakt.

Rob Nieuwenhuys, de nestor van de Indisch-Nederlandse letterkunde, in 1908 geboren in het koloniale Indië en oud geworden in Nederland waar hij in 1952 naar toe verhuisde, schreef over De eilanden dat hij het een meesterwerk vond. Op mij maakten de verhalen van Alberts net zo’n indruk als ze op Nieuwenhuys hadden gemaakt. Ik was er van onderste boven. En ze zijn bij uitstek contemporain, zoals ook de verhalen van Beb Vuyk. Je bent middenin die vreemde tijd beland en proeft als het ware de spanning, de complexe verhoudingen. Niets is zwart-wit. Het enige verschil tussen Het laatste huis van de wereld en De eilanden is de verschijning vóór en ná het uitroepen van de onafhankelijkheid van Indonesië.

Je wilt direct alles weten van de ambtenaar die Alberts korte tijd was, vanaf 1939, althans zo werkt dat bij mij. Hierover kwam ik in contact met Van ‘t Veer. Hij heeft mij vervolgens zonder het te beseffen de eerste beginselen van Edward Said op het gebied van de postkoloniale literatuurwetenschap bijgebracht, waarop hij zijn promotie-onderzoek De kolonie op drift gebaseerd heeft. Dankzij Van ‘t Veer was ik dus aan Alberts begonnen, waarna ik mijn leeservaringen met hem deelde. Peereboom had zich inmiddels opgehangen, en kort nadat ik het daarop volgende verhaal “De koning is dood” had gelezen, kon ik al verzuchten dat nu ook kapitein Florines de dood had gevonden. Ineens moest ik denken aan de hoofdpersoon Kurtz uit Heart of darkness van Joseph Conrad, een van mijn favoriete boeken. Florines was net Kurtz. Naman trouwens ook. Peereboom minder, hoewel ook hij doordraaide. Net als tijdens het lezen van Heart of darkness krijg je bij De eilanden het gevoel alsof je droomt, waarbij je verstand zegt dat het niet waar kan zijn wat er gebeurt. Aan het slot, bij het wakker worden, blijf je achter met een zekere vertwijfeling.

Alberts beschreef emoties en aan het slot bleek dat het allemaal voorbij was. Bij dit alles moest ik denken aan de verwijten die Nieuwenhuys altijd kreeg te verduren over zijn tempo doeloe-fotoboek uit 1961. Tempo doeloe, de tijd die voorbij is. Alsof hij het koloniale verleden daarmee verheerlijkte. Ook dacht ik aan het mijmeren waarover Multatuli in zijn laatste levensjaren vaak aan vrienden schreef. Wie nostalgische verlangens koestert hoeft niet per se fout te zijn, naar hedendaagse maatstaven begrepen. Nostalgia is het gevoel dat je voortdurend hebt als je beseft dat je ergens bent geweest waar je nooit meer teruggaat, waar je hevig naar verlangt maar weet dat dit onmogelijk is. Dat is wat Alberts moet hebben gevoeld en beschreven in De eilanden. Het slot van de verhalenbundel wijst in die richting. Van ‘t Veer schreef mij dat hij denkt dat het boek nog veel meer lagen heeft. Als De eilanden een geromantiseerde weergave is van Albert’s eigen belevenissen, ben ik echter geneigd aan te nemen dat het meer de compositie is dan gelaagdheid waardoor het als een meesterwerk te beschouwen is (welke lagen dan?). En het verscheen dan wel in 1952 maar het spéélt grotendeels vóór de komst van de Japanners. Ik vond (en vind) dan ook dat De eilanden in het vooroorlogse deel van De postkoloniale spiegel had moeten staan. Maar volgens Van ‘t Veer kun je dat zo niet stellen. Dan lees je namelijk uitsluitend documentair. Er is bovendien een verschil tussen post-koloniaal en postkoloniaal. Hier hield de gedachtenuitwisseling met Van ‘t Veer op. Het streepje duidt een periode aan en zonder streepje gaat het om een visie op literatuur waarin het proces van “othering” waaraan koloniale schrijvers zich schuldig zouden maken wordt beschreven, het marginaliseren van de oosterling, die dan “de Ander” wordt genoemd, door de westerling. De ander heeft vaak geen naam en is achterlijk – in de visie van de postkolonialen dan, hè – de westerling is de held van het verhaal.

In De eilanden wordt de lezer met suggestieve verhalen, en gedoseerde herhalingen, bewust op het verkeerde been gezet. Het kan niet anders dat het zo bedoeld is. Ik ontdekte ook nog het verklarend boekje Namen noemen van Alberts, uit 1962, waarmee het documentair lezen van De eilanden juist werd aangemoedigd. Wat het mij opleverde: niets anders dan een bevestiging dat ik lees wat ik mooi vind en dat ik ervan weergeef waarom. Ik vind de historische context belangrijker dan het op zoek gaan naar verborgen lagen en mogelijke maar niet meteen zichtbare koloniale betekenissen in teksten of het veroordelen van schrijvers die de oosterling marginaliseren. Dát is de essentie van postkoloniaal literatuuronderzoek. Mijn kritiek daarop betekent echter niet dat ik goedkeur wat de postkolonialen afkeuren. Dat is een grote denkfout. Dit willen begrijpen van de koloniale tijd (“hoe was het?” of “hoe was het mogelijk?”) wordt nogal eens verward met het verheerlijken van het koloniaal verleden. Het gedrag van de Hollanders op Java, Sumatra en de andere eilanden die in Oost-Azië slingeren rond de evenaar, of dat van de Hollanders aan de oevers van de Crommewijne en Marrowijne en op de kusten van West- en Zuid-Afrika, of op de islas inutiles, kan op geen enkele wijze worden goedgepraat, gerelativeerd of worden verklaard met “maar-argumenten” zoals “we wilden ook welvaart brengen”, “we wilden het goede”. De Hollanders hadden gewapenderhand eilanden en vreemde kusten veroverd en waren gedreven door de handel. Een kolonie werd wingewest genoemd. Dat alles dient niet en kan niet worden “verklaard” met de hedendaagse opvattingen. We moeten ervan leren, en dat kan bij uitstek door de dissidente opinies van de andersdenkenden te bestuderen uit de koloniale tijd zelf. Het (moeten) veroordelen van het koloniale verleden wordt gedreven door post-koloniale inzichten, geen postkoloniale. Mijn grootste bezwaar tegen de postkoloniale literatuurkritiek is dat bij alle ontleden der teksten het belangrijkste vergeten wordt: dat voor het duiden van de letterkundige werken niet de indruk die een tekst nú op de lezer maakt van belang is, maar de indruk die het letterkundig werk maakte op de lezers bij het verschijnen ervan, hoe destijds gedacht werd en wat dat tot gevolg had. Dan krijgt bijvoorbeeld het uitblijven van een reactie betekenis, zoals bij Multatuli of bij Anton de Kom.

Tenslotte. Er is verschil tussen “zo is het” (Vuyk) en “zo was het” (Nieuwenhuys, Vergeelde portrettenTempo doeloe). Alberts valt er tussenin. Als het gaat om diens visie dan is De eilanden dáárom zo van belang omdat hij geen verschil maakt tussen de inheemse en de Europese spelers. Ze vervullen allen een even essentiële als onmisbare rol. Ze zijn alle even menselijk. De verhalen tonen hoe complex de verhoudingen in Indië waren en wat het met de mensen deed die in die periode leefden, voordat er een einde kwam aan die zogenaamd glorieuze tijd. De eilanden laat je ontredderd en totaal uit balans achter. Dat inzicht is misschien wel postkoloniaal, maar het boek zélf is het niet.